Het landelijke beleid rondom buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) krijgt een nieuwe invulling. Minister Van Weel heeft bepaald dat boa’s geen religieuze symbolen zoals hoofddoeken, keppels of tulbanden meer mogen dragen tijdens hun diensten. Hiermee wordt een einde gemaakt aan de ruimte die sommige steden, waaronder Den Haag, Amsterdam en Tilburg, gaven aan het dragen van religieuze uitingen bij het uniform.
Volgens de minister is het nieuwe beleid bedoeld om het vertrouwen in de onafhankelijkheid en het gezag van boa’s te versterken. “Boa’s dragen een zware verantwoordelijkheid en daar hoort een neutraal uniform bij, zonder enige toevoeging,” aldus Van Weel. Dit besluit, dat wordt geregeld via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), zal naar verwachting eind 2025 in werking treden. Het proces van implementatie duurt ongeveer negen maanden.
De maatregel sluit aan bij zorgen van tegenstanders van religieuze symbolen in uniformen, die vrezen voor een vermenging van geloof en gezag. Zij vinden dat een neutraal uniform essentieel is om te voorkomen dat handhavers met een bepaalde overtuiging worden geassocieerd. Dit argument speelt ook een rol in de landelijke discussie over inclusiviteit en neutraliteit binnen de publieke dienstverlening.
Het besluit heeft ook gevolgen voor steden als Den Haag, waar het dragen van religieuze uitingen door boa’s vanaf 1 januari 2025 mogelijk zou worden. Het voorstel, dat eerder door GroenLinks werd ingediend en goedgekeurd, leidde tot veel debat. Voorstanders zoals GroenLinks-raadslid Hera Butt noemden het inclusieve uniform een stap vooruit in de richting van diversiteit en gelijkheid. Butt benadrukte het belang van een ambtenarij waarin iedereen zichzelf kan zijn, maar deze visie wordt nu overstemd door het landelijke beleid.
Met het nieuwe beleid wil de minister naar eigen zeggen een uniforme lijn trekken en voorkomen dat er verschillen tussen gemeenten ontstaan. Hoe dit in de praktijk wordt ontvangen, zal de komende tijd blijken, maar de beslissing markeert een duidelijke koerswijziging in het debat over religieuze uitingen en neutraliteit in de publieke ruimte.