Vraag een Rotterdammer wat ware liefde is, en je krijgt geen romantisch gedicht, maar een diepliggend zuchtend “Feyenoord”. Want liefde is geen perfecte rozengeur en maneschijn. Liefde is lijden, schreeuwen, hopen en, als het meezit, eens in de twintig jaar een schaal omhooghouden alsof je net de Heilige Graal hebt gevonden.
Want Feyenoord-supporter zijn, dat is een manier van leven. Geen frivole flirt, geen tijdelijke bevlieging. Nee, je stapt in een emotionele achtbaan zonder veiligheidsbeugel en je blijft zitten. Of het nou regent of sneeuwt, of je nou op een troosteloze maandag op werk zit na weer een onnodige nederlaag tegen Excelsior, je blijft trouw.
Neem ome Cor uit Zuid. Sinds 1962 heeft hij geen wedstrijd gemist, al moet hij zijn rollator met tie-wraps aan een lantaarnpaal vastmaken. “Ik heb de oorlog meegemaakt, maar die tweede helft tegen Sparta was erger”, mompelt hij, terwijl hij met trillende handen een slok van z’n halve liter neemt. En toch, als de bal weer rolt, gloeit er hoop in z’n ogen.
Dat is Feyenoord. Eén week snak je naar een psycholoog, de volgende sta je met een sjaal boven je hoofd te zingen alsof je de Champions League hebt gewonnen. We verliezen van Volendam, maar geven Manchester City het nakijken. Logica? Die hebben we hier allang overboord gegooid.
En dan heb je nog het fenomeen de Kuip. Geen betonnen steriele betonnen bunker, geen sponsornaam die elk jaar verandert, maar een stadion met een ziel. Een plek waar legendes zijn geboren, waar het staal trilt als de 12e man zich roert. Moderne voetbalbestuurders praten over een "nieuwe stadionervaring", maar vraag een Rotterdammer en die zal zeggen: "Man, als je geen kippenvel krijgt van een volle Kuip, heb je geen hart."
En laten we eerlijk zijn, Feyenoord is geen club voor watjes. Geen club voor de supporters die de ene week met een Chelsea-shirt lopen en de volgende week met dat van Paris Saint-Germain. Nee, wij staan er. Of we nou landskampioen worden of twaalfde eindigen, we laten de club niet vallen.
Want Feyenoord, dat zit in je bloed. Je krijgt het van je opa mee, schreeuwt het door naar je zoon of dochter, en ook als je tachtig bent en geen stem meer over hebt, dan brom je nog steeds een schorre "Hand in Hand".
En als we dan tóch winnen, als we dan eindelijk weer een prijs pakken, dan breekt Rotterdam in honderdduizend stukken van pure euforie. Dan is er geen crisis meer, geen woningtekort, geen gedoe met erfpacht. Alleen wij, de stad en die schaal, die we met z’n allen vasthouden alsof het ons eigen kind is.
Want Feyenoord is geen club. Feyenoord is Rotterdam. En Rotterdam geef je nooit op.