Afgelopen zondag was het weer zover: de jaarlijkse Rotterdamse Marreton. Niet te verwarren met de Marathon, want in Rotterdam krijgt alles een bijnaam en dus ook deze beproeving voor de benen, longen en het incasseringsvermogen van toeschouwers die net een cappuccino bestellen als 17.000 lopers voorbij denderen.
Om kwart over acht begon het al: sirenes, linten, afzettingen. Ik had mezelf voorgenomen dit jaar wél op tijd te zijn om mijn neef Brian aan te moedigen. Brian, een man die tot voor kort alleen rende als de frietkraam dichtging, besloot dat het tijd was voor een sportief doel. En zoals een echte Rotterdammer betaamt: geen vijf kilometer of een halve poging, maar meteen de hele mikmak. 42 kilometer en een beetje – “Dat beetje is voor de eer,” aldus Brian.
Ik stond bij kilometer 21, gewapend met een banaan en een spandoek waarop stond: "Zet 'm op Brian! Je bent pas halverwege, maar je ziet eruit als iemand die al bij de finish hoort." En daar kwam hij hoor, rood aangelopen, bezweet en met de elegantie van een zeehond op het droge. “Ik dacht dat je zou juichen!” riep hij. “Ik juich van binnen!” schreeuwde ik terug, terwijl ik mijn banaan veilig stelde voor zijn grijpgrage hand.
Maar Brian was niet de enige held van de dag. Ik zag een man in een komkommerkostuum, drie vrouwen met neonpruiken en – ik zweer het – een bejaarde op Crocs en een rollator die vrolijk het parcours overstak. De man kreeg applaus, een high five van een politieagent, en liep per ongeluk een PR van 2:58. “Ik zocht de bushalte,” zei hij achteraf.
De ware tragiek zat ‘m echter in de toeschouwers. Daar stond ik, omringd door ouders met kinderen op hun nek, influencers met ringlichten die alleen zichzelf aan het filmen waren en honden die verward raakten van al het applaus. En terwijl de lopers hun hart eruit renden, waren er mensen die zich openlijk beklaagden dat ze “niet eens meer normaal naar de Kruidvat konden!”
Maar dat is de Marreton. Een stad op stelten. Een ode aan doorzettingsvermogen, rare sokken en de collectieve Rotterdamse eigenschap om overal iets van te vinden.
Aan het eind van de dag, toen Brian op een terras lag te stomen als een stoeptegel na een zomerse hoosbui, zei hij: “Volgend jaar weer?” Ik knikte. “Ik neem dan wel Crocs mee. Voor de zekerheid.”
Want als je dan toch moet afzien tusen het publiek, dan graag met ventilatie.