Er zijn van die momenten in het leven waarop je als ouder denkt: had ik niet beter een goudvis kunnen opvoeden? Zo'n gedachte had ik laatst weer eens toen mijn dochter van zestien – briljant, ad rem, en gezegend met het denkraam van een rekenmachine – aankondigde dat ze “iets met paarden” wilde gaan doen.
Niet dat ik iets tegen paarden heb. Beestjes met karakter. Maar dat mijn hoop op een dochter met een academische carrière als kwantumfysicus vervangen werd door een visioen van stalstro en paardenvijgen, deed toch even pijn.
“Waarom geen technische studie?” vroeg ik nog. “Je bent gek op wiskunde, trouwens alles wat exact is!”
“Ja,” zei ze, “maar paarden hebben net als ik vier benen en een rechte rug.”
En daar ging mijn droom. Niet alleen de mijne trouwens. In Rotterdam kiezen meisjes nog steeds veel minder vaak voor hogere technische of wetenschappelijke studies. Terwijl jongens vrolijk de TU Delft binnenstappen, blijven de meiden hangen bij communicatie, psychologie of, zoals in mijn geval, de manenkam van een pony.
Mijn tante Mien, ooit een briljante scheikundeleerling aan het Erasmiaans Gymnasium, koos uiteindelijk voor een cursus bloemschikken. Waarom? Omdat haar wiskundeleraar in 1962 zei: “Meisjes en algebra, dat mengt als olie en azijn.” Die man was toen al een wandelend vooroordeel. En inmiddels vermoedelijk opgezet en tentoongesteld bij Museum Rotterdam onder de categorie 'historisch onrecht'.
Zelf had ik in de jaren '90 een briljante vrouwelijke collega, Fatima, die binnen drie maanden een logistiek systeem ontwierp dat zelfs een Japanse ingenieur had doen blozen. Toen ze promotie vroeg, zei onze chef: “Dat is nogal technisch, misschien meer iets voor Johan?” De Johan, die dacht dat 'Excel' een scheldwoord was.
We lachen erom. We huilen erom. Maar intussen blijft het hetzelfde liedje. Zelfs in 2025 lijken we in Rotterdam meisjes nog altijd subtiel van de technische universiteit weg te sturen richting 'iets creatiefs', 'iets met dieren', 'iets in de zorg'.
Het wordt tijd voor een tegenoffensief. Misschien moeten we alle babymeisjes in Charlois voortaan automatisch inschrijven voor coderingskamp. Of met lego-robots laten spelen in plaats van poppen die alleen maar zeggen: “Wat zie je er leuk uit!”
En ik? Ik heb het opgegeven. Mijn dochter poetst nu de hoeven van een haflinger genaamd Einstein.
Ik troost me met de gedachte dat hij tenminste een wetenschappelijke naam heeft.