Elke woensdagmiddag wandel ik met mijn nichtje door West, op weg naar ons vaste uitje: het kunstwerk voor Anna Blaman. Niet omdat ze al op jonge leeftijd bezeten is van literatuur, maar omdat het beeld zich uitstekend leent om op te klimmen. Anna op de motor, nichtje op Anna, en ik ernaast als levend verkeersbord. Zo ziet culturele opvoeding eruit in Rotterdam.
"Zou jij eigenlijk ook een motor willen?" vroeg ik haar laatst, terwijl ze haar gympies op Anna’s verchroomde tank plantte. Ze keek me aan alsof ik net had voorgesteld om regenwater te drinken.
“Nee joh,” zei ze beslist, “dat is niks voor vrouwen.”
Het schaamrood steeg me naar de kaken. Niet vanwege de opmerking, maar vanwege de mensen in de buurt die me aankeken alsof ik haar persoonlijk uit de jaren ’50 had opgehaald met de teletijdmachine van professor Barabas.
“Hoezo dan?” probeerde ik nog, een laatste poging tot redding van zestig jaar vrouwenemancipatie.
Ze dacht even na. “Nou, omdat je met een motor geen TikTok kunt maken terwijl je rijdt.”
Daar stond ik dan. Gesloopt, overreden door de logica van Gen Alpha. TikTok boven vrijheid. Wheelies ondergeschikt aan wifi. Wat was er gebeurd met Pippi Langkous, Riet Bakker en Kaat Mossel? Oh wacht, die hadden geen Snapchatfilter.
Op dat moment bedacht ik: mijn nichtje heeft heldinnen nodig. Echte, tastbare, Rotterdamsche rolmodellen. Vrouwen die op motoren rijden, vis verkopen of steden bouwen - en dat allemaal zonder hun eyeliner te verpesten.
We keken nog even naar de motor van Anna Blaman. Dichteres, lesbienne, motorrijdster, en inmiddels klimrek. Misschien is dát het probleem: haar kracht wordt letterlijk overklommen zonder dat de jongere generatie nog weet waar ze eigenlijk voor stond.
Ik zuchtte diep. En precies op dat moment hoorden we een oudere dame reageren: “Kind, als vrouwen geen motoren konden besturen, hadden ze de samenleving ook nooit draaiende gehouden terwijl de mannen oorlogje spelen.”
Onze woensdagmiddag, eindigend met een les in vrouwelijke representatie én Rotterdamse nuchterheid.